Al snel bleek dat “Nooit Meer Een Fuck Doen” nogal tegenviel. Zeker op het moment dat duidelijk werd dat die pandemie wat langer zou duren dan de voorspelde twee weken, realiseerde ik me dat “Nooit Meer Iets Doen” op de lange termijn gewoon niet houdbaar is.
Misschien was het anders geweest als ik een groot gezin had, een gigantische familie en hordes vrienden, maar die heb ik nu eenmaal niet. En zelfs als ik die wel gehad had, de meeste mensen hebben echt wel iets beters te doen met hun leven dan de hele dag iemand vermaken die geen barst uitvoert. Of ik het wilde of niet, ik moest iets nieuws verzinnen.
Iets nieuws verzinnen was niet makkelijk, omdat mijn interesses nogal beperkt zijn: katten, klassiek ballet, zines en andere tijdschriften, tentoonstellingen, concerten, keramiek, en Funda, dan heb je het wel gehad. Bovendien verkeerde ik in haast catatonische staat door de doodsangst dat ik met Corona besmet zou worden en daar niet fris uit zou komen. Desondanks maakte ik een middelgroot werkproject af, deed in een vlaag van verstandsverbijstering zowaar twee keer mee aan een schrijfgroep (laten we het een terugval noemen) en volgde een aantal online cursussen om niet compleet door te draaien.
Dertien maanden na het begin van deze ellendige pandemie kreeg ik eindelijk mijn eerste vaccin. Nadenken over mijn toekomst bleek een heel stuk makkelijker toen ik niet continu in letterlijke doodsangst verkeerde.
Tijdens het lezen van de wekelijkse ARCAM nieuwsbrief schoot de gedachte “Als ik mijn leven over mocht doen, dan werd ik architectuurhistoricus” door mijn hoofd. Hoewel ik ervan overtuigd was dat je daarvoor minstens een architectuuropleiding gevolgd moest hebben, sloeg ik aan het googelen. Ik ontdekte dat ik met mijn BA Engels en een minor Architectuur en Stedenbouw toelaatbaar was tot de MA Stadsgeschiedenis. Ik kon ook een pre-master Geschiedenis doen, maar ik vreesde dat ik daarmee niet voldoende vakspecifieke kennis zou opdoen om door de master heen te komen.
De beslissing om de minor Architectuur en Stedenbouw te doen blijkt tot nu toe een goede te zijn geweest, want ik ben al over de helft. De drie vakken van het eerste semester zijn binnen, ik sluit deze week hopelijk vak nummer vier af, en dan is er nog een vak te gaan. Het gaat echt in een razende vaart, deels omdat 8-8-4 zelfs in deeltijd een bizar tempo is, maar ook omdat dingen gewoon… geregeld zijn? Ik ben niet langer 40 – 60 procent van mijn tijd bezig met het managen van mijn studieprogramma, ik kan me beperken tot de inhoud. Wat ook anders is, is dat ik na een lang leven van onsuccesvol overachieven, ik tegenwoordig het minimale doe. Al is dat best even wennen.
7